Schikking dochtermaatschappij met schuldeiser bevrijdt moedervennootschap niet

Begin april 2015 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een kwestie waarin een dochtermaatschappij een schikking had getroffen met een crediteur.
De schikking strekte tot gedeeltelijke betaling van een bestaande vordering. De moedervennootschap had op grond van artikel 2:403 lid 1 aanhef en sub f BW een 403-verklaring afgegeven waarin zij aansprakelijkheid aanvaardde voor alle schulden van de dochtermaatschappij. Vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd was of de met de crediteur getroffen (finale) regeling zowel bevrijdend werkt tegenover de dochtermaatschappij als de moedervennootschap.
De Hoge Raad oordeelt in zijn arrest dat de door de dochtermaatschappij getroffen regeling de moedervennootschap niet (tevens) bevrijdt. Aangezien er op grond van de 403-verklaring sprake was van hoofdelijkheid, had de crediteur zowel de moedervennootschap als de dochtermaatschappij voor het geheel kunnen aanspreken. Een schikking met één van beide partijen doet daaraan niets af en ontslaat de moedervennootschap niet van haar betalingsverplichtingen jegens de crediteur van de dochtermaatschappij.