Lange betaaltermijnen aan banden gelegd

Lange betaaltermijnen zijn ondernemers vaak een doorn in het oog. Met name kleinere leveranciers – van retailers tot ZZP-ers – hebben vaak maar weinig in te brengen tegen grotere afnemers die lange betaaltermijnen simpelweg eenzijdig opleggen.
Betaaltermijnen van 90 tot 120 dagen zijn geen uitzondering; het is vaak ‘take it or leave it’. De Eerste Kamer heeft recentelijk ingestemd met aanpassing van onder meer art. 6:119a BW. De nieuwe wet bepaalt dat met ingang van 1 juli 2017 een betaaltermijn van langer dan 60 dagen niet meer aanvaardbaar is. Als sanctie zullen afnemers wettelijke rente moeten vergoeden aan leveranciers, indien zij zich niet aan de maximale betaaltermijn van 60 dagen houden.
De nieuwe wet gaat uit van een betaaltermijn van 30 dagen. Dat is voortaan de norm. Deze norm gold op grond van de Algemene Rijksvoorwaarden overigens reeds voor overheidsinstellingen. Partijen mogen een overeen te komen betaaltermijn oprekken tot maximaal 60 dagen. Een bepaling waarin is vastgelegd dat de betaaltermijn een termijn van 60 dagen overschrijdt, is nietig en wordt rechtswege omgezet in een betaaltermijn van 30 dagen. Voorts wordt de juridische positie van leveranciers verder verstrekt door middel van het van rechtswege laten ontstaan van een vordering van de leverancier op de afnemer. Deze vordering blijft vijf jaar opeisbaar. Op deze wijze kunnen leveranciers zelfs met terugwerkende kracht vergoeding van eventuele invorderingskosten en wettelijke rente bij hun afnemer eisen.
Voor wat betreft consumentenovereenkomsten geldt dat leveranciers – voor zover redelijk – zelf hun betaaltermijn mogen bepalen. Vaak wordt een termijn van 14 dagen gehanteerd. Wordt niet tijdig betaald, dan dient de consument-afnemer door de leverancier te worden aangemaand zonder dat daar verdere kosten aan zijn verbonden. Aan deze aanmaning – ook bekend als de “14 dagen brief” – worden eisen gesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 november 2016 in de kwestie Famed/Verweester strenge eisen gesteld aan een dergelijke aanmaningsbrief. Ten eerste vangt de in art. 6:96 lid 6 BW bedoelde veertiendagentermijn (pas) aan op de dag na die waarop de aanmaning door de schuldenaar is ontvangen. De consument moet vervolgens werkelijk 14 dagen de tijd krijgen om de vordering te voldoen. Ten slotte dient de schuldeiser-leverancier van de consument-afnemer juiste formuleringen te gebruiken, zodat duidelijk is wanneer de termijn van veertien dagen precies aanvangt. Overigens is het zo dat indien binnen de veertiendagentermijn een deel van de factuur wordt voldaan slechts incassokosten worden berekend over het onbetaald gelaten deel van de factuur.
Davids Advocaten informeert u graag over uw mogelijkheden betreffende afwijkende termijnen en bepalingen.