Inzagerecht in administratie failliet

17-05-2016
Nils Reerink

In een faillissement komt het geregeld voor dat een schuldeiser de curator verzoekt informatie uit de administratie van een gefailleerde vennootschap aan te leveren, om met succes een vordering in te kunnen stellen tegen de bij een faillissement betrokken derden zoals (feitelijk) bestuurders.

Artikel 3:15j BW biedt de mogelijkheid tot een dergelijk verzoek strekkende tot het (gedeeltelijk) openleggen van de administratie van gefailleerde vennootschap. Vereist is wel dat de schuldeiser – om bijvoorbeeld aansprakelijkstelling van een (feitelijke) bestuurder van de vennootschap aannemelijk te kunnen maken – een rechtstreeks en voldoende belang in de zin van art. 3:15j, aanhef en onder d, BW heeft.

De onderhavige problematiek werd reeds eerder door de Hoge Raad behandeld in de zaken Jomed I en Jomed II . Het in laatste arrest oordeelde de Hoge Raad: “Van een dergelijk belang is sprake indien de schuldeiser inzage in de boekhouding van de failliet verlangt teneinde zijn rechtsbetrekking met de failliet – en daarmee met de boedel – nader vast te (doen) stellen, bijvoorbeeld met betrekking tot de hoogte, aard of inhoud van zijn vordering. Indien echter inzage wordt verlangd met het oog op een mogelijk door hem in te stellen vordering tegen een derde, zoals de voormalige beleidsbepaler van een failliete vennootschap, is geen sprake van een rechtstreeks en voldoende belang als bedoeld in art. 3:15j, aanhef en onder d, BW.” Dit betekent dat artikel 3:15j BW voor een rechtszoekende crediteur niet altijd uitkomst biedt.

De Hoge Raad geeft als suggestie dat voor het verkrijgen van informatie uit de boekhouding van gefailleerde vennootschap (al dan niet subsidiair) uit kan worden geweken naar art. 843a Rv. Een vordering tot inzage geeft in dat kader meer ruimte.

Lees verder…