Hoge Raad staat rangwijziging bij pandrechten toe

08-06-2021
Nils Reerink

Een leningnemer heeft de mogelijkheid om een goed meerdere malen te verpanden. De rangorde tussen de verschillende pandrechten is afhankelijk van het tijdstip waarop het pandrecht gevestigd is. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 april 2021 uitspraak gedaan over de vraag of pandrechten die elkaar in rang opvolgen een rangwisseling kunnen ondergaan. De wet biedt reeds de mogelijkheid van rangwisseling in geval van verschillende hypotheekrechten op dezelfde zaak. Omdat een vergelijkbare wettelijke regeling voor rangwisseling van pandrechten ontbreekt, heeft de Hoge Raad duidelijkheid verschaft.

Zoals vermeld kunnen er meerdere pandrechten op eenzelfde zaak of vordering gevestigd zijn. Indien daar sprake van is, dan gaat het oudste pandrecht bij de verdeling van de opbrengst vóór op een later gevestigd pandrecht. Er zijn omstandigheden denkbaar – bijvoorbeeld in het geval van herfinanciering – dat pandhouders van rang willen wisselen. Daarover is wettelijk niets geregeld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest bepaald dat ook in het geval van pandrechten rangwisseling mogelijk is. Voor rangwisseling is vereist dat de van rang wisselende pandhouders daarmee instemmen, hetgeen dient te blijken uit een authentieke of een onderhands geregistreerde akte. De vormvereisten voor rangwisseling zijn derhalve dezelfde als voor de vestiging van een pandrecht. De rangwisseling kan zowel bij de vestiging van een nieuw pandrecht plaatsvinden als achteraf indien de pandrechten reeds zijn gevestigd.

Er kan zich een situatie voordoen waarin twee pandhouders van rang wisselen, zonder dat andere pandhouders (met een pandrecht op dezelfde zaak) daarvan op de hoogte zijn of met de betreffende rangwisseling hebben ingestemd. In dat geval kan de rangwisseling niet aan de onwetende pandhouder(s) worden tegengeworpen. De onwetende pandhouder wordt dan ook beschermd. Deze bescherming is met name van belang wanneer de in rang “stijgende” pandhouder een grotere vordering heeft dan de in rang “dalende” pandhouder. De rangwisseling zou immers nadelig kunnen uitpakken voor de tussenliggende pandhouder(s), omdat er in die situatie een groter deel van de opbrengst van het goed aan de in rang “stijgende” pandhouder toekomt. De (onwetende) tussenliggende pandhouder zou in voorkomend geval minder van de opbrengst ontvangen dan zonder de rangwisseling het geval zou zijn geweest. Dit wordt onwenselijk geacht. Indien de niet van rang wisselende pandhouder met de rangwisseling heeft ingestemd – hetgeen vormvrij kan geschieden – dan zal deze pandhouder het pandrecht van de van rang gewisselde pandhouders wél tegen zich moeten laten gelden.

Van belang is nog dat de Hoge Raad bevestigt dat de uitwinning van een stil pandrecht op vorderingen ziet op alle verpande vorderingen ongeacht hun beloop. Dat betekent dat de eerste pandhouder – zelfs indien de overige pandhouders hun pandrecht ook openbaar hebben gemaakt – volledig inningsbevoegd is. De eerste pandhouder hoeft zich bij inning niet te beperken tot de hoogte van zijn eigen vordering, maar kan alle verpande vorderingen innen. Aangezien een pandrecht komt te vervallen na betaling van de verpande vordering, zullen de pandrechten van de gezamenlijke pandhouders komen te rusten op de geïnde bedragen. Daaruit zal vervolgens eerst de totale vordering van de eerste pandhouder worden voldaan. Het restant zal naar rang onder de overige pandhouders (en eventuele beslagleggers) dienen te worden verdeeld.