Civielrechterlijk bestuursverbod

In het kader van het Wetgevingsprogramma tot herrijking van het faillissementsrecht worden door de Overheid maatregelen genomen om faillissementsfraude tegen te gaan.
Het civielrechtelijk bestuursverbod is één van de pijlers die daaraan dient bij te dragen. Overeenkomstig het wetsvoorstel worden de artikelen 106a tot en met 106d aan de Faillissementswet toegevoegd, op grond waarvan een civielrechtelijk bestuursverbod aan een bestuurder kan worden opgelegd.
Een bestuursverbod kan op verzoek van de faillissementscurator of het OM worden opgelegd in het geval een – door de bestuurder bestuurde (naar Nederlands Recht opgerichte) – vennootschap failleert en hem het verwijt kan worden gemaakt dat hij in ernstige mate tekort is geschoten in de op hem rustende wettelijke verplichtingen in de periode van drie jaren voorafgaand aan het faillissement.
Daarvan kan sprake zijn in het geval dat:
- er in rechte bestuurdersaansprakelijkheid is vastgesteld (op grond van artikel 2:248 of 2:9 BW);
- er verwijtbaar vermogensbestanddelen zijn weggesluisd (faillissementspauliana);
- er een gebrekkige administratie is gevoerd in strijd met de daarvoor geldende wettelijke vereisten (2:10 BW);
- de bestuurder in ernstige mate tekortgeschiet in de nakoming van zijn informatieverplichtingen jegens de curator;
- er sprake is van verwijtbare betrokkenheid van de bestuurder bij twee eerdere faillissementen in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement
Een bestuursverbod geldt voor maximaal 5 jaren en kan ook gelden voor (mede)beleidsbepalers en voormalig bestuurders van de rechtspersoon. Een bestuursverbod zal pas van kracht zijn nadat de rechterlijke beslissing waarmee het bestuursverbod is opgelegd onherroepelijk is geworden. Het civielrechtelijk bestuursverbod zal – door wijziging van de faillissementswet – naar verwachting op 1 juli 2015 in werking treden.