100.000 ondernemers lossen corona belastingschulden niet (tijdig) af

Deze bijdrage bespreekt de stand van zaken van de terugbetaling van coronabelastingschulden, de opstelling van de Belastingdienst en de mogelijkheden voor levensvatbare ondernemingen om sneller hun (corona)belastingschulden te saneren.
De cijfers
Staatssecretaris Van Rij (Fiscaliteit en Belastingdienst) heeft in zijn brief van 9 maart 2023 de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de terugbetalingsregeling voor de coronabelastingschulden van ondernemers.
In oktober 2022 startte de betalingsregeling van 60 maanden voor de ruim 266.000 ondernemers met coronabelastingschulden van in totaal € 19,6 miljard.
Inmiddels zijn sinds de start van de betalingsregeling vier maandelijkse aflossingstermijnen verstreken. Gebleken is dat een grote groep ondernemers nog niet alle termijnbedragen heeft betaald. In tabel 2 is een overzicht opgenomen van het betaalgedrag. Op 27 februari 2023 hebben 21.997 ondernemers volledig betaald, hebben 138.712 ondernemers de eerste 4 termijnen volledig betaald en hebben 103.514 ondernemers een betaalachterstand.
Van de 103.514 ondernemers met een betaalachterstand hebben 73.415 nog geen enkele aflossing gedaan. Dit betekent dat zij op de peildatum inmiddels vier termijnen achterlopen op de betalingsregeling.

Van de 103.514 ondernemers met een betaalachterstand zijn er 18.322 die daarnaast ook nieuwe belastingschulden maken.
Bij grote ondernemingen voldoen naar verhouding de meeste ondernemers volledig aan de betaaltermijnen. Betaalachterstanden komen verhoudingsgewijs het meeste voor bij het kleinbedrijf.
Zorgen Belastingdienst
De Belastingdienst maakt zich met name zorgen om de ruim 73.000 ondernemers die nog helemaal niets hebben afgelost en om de ruim 18.000 ondernemers die niet alleen achterlopen met de aflossingsverplichtingen, maar ook hun reguliere belastingen na 1 oktober 2022 niet hebben betaald. 14.000 ondernemers hebben nog helemaal niets afgelost én komen ook hun verplichtingen na 1 oktober 2022 niet na.
Overheid helpt alleen levensvatbare bedrijven
Van Rij noemt dat het vanuit economisch perspectief niet wenselijk is om als overheid bedrijven langdurig financieel te blijven ondersteunen. De inzet is erop gericht om in de kern levensvatbare ondernemingen te helpen. Dat betekent ook dat niet alle ondernemers met schulden deze periode doorkomen. Het aantal faillissementen is de afgelopen jaren historisch laag geweest en de verwachting is dat dit zal gaan stijgen. Soms kan hulp aan ondernemers ook bestaan uit begeleiding bij het stoppen van een onderneming, een sanering of een faillissement. De brief maakt helaas niet concreet hoe die hulp van de overheid eruitziet.
Versoepelingen betalingsregeling
De Belastingdienst faciliteert verschillende versoepelingen van de betalingsregeling. Zo kunnen ondernemers eenmalig een betaalpauze van maximaal zes maanden of twee kwartaaltermijnen krijgen. Ook is het mogelijk om de maandelijkse aflossingen om te zetten in kwartaalaflossingen. Door een combinatie van deze twee versoepelingen kan in de praktijk een adempauze van negen maanden gerealiseerd worden. Bedrijven die er financieel slecht voorstaan, maar die naar verwachting wel levensvatbaar zijn en een schuld hebben van € 10.000 of meer, kunnen onder voorwaarden de betalingsregeling van 60 maanden bovendien verlengen tot maximaal 84 maanden. Deze verzoeken kunnen sinds januari 2023 digitaal worden gedaan, hetgeen de toegankelijkheid vergroot.
Intrekking betalingsregeling en coulance
Desondanks is het onvermijdelijk dat de Belastingdienst de coronabetalingsregeling intrekt van ondernemers die structureel niet voldoen aan hun betalingsverplichtingen, met als gevolg dat de totale belastingschuld in één keer moet worden betaald. Tegelijkertijd tracht de Belastingdienst onverminderd oog te hebben voor het belang van continuïteit van de onderneming. Daarom zal de Belastingdienst nog niet overgaan tot intrekking van de coronabetalingsregeling als er slechts één aflossingstermijn onbetaald is gebleven, terwijl aan de overige voorwaarden van de betalingsregeling wel wordt voldaan. In dat geval stelt de Belastingdienst zich vooralsnog coulant op.
Interventies bij MKB ondernemingen
De Belastingdienst hanteert bij achterstanden een stappenplan van verschillende aanmaningen, waarvan de eerste dateert van half februari 2023. Ondernemers die geen actie nemen naar aanleiding van deze rapellen, ontvangen vanaf half mei 2023 een beschikking waarmee de betalingsregeling daadwerkelijk wordt ingetrokken. Ondernemers hebben dan nog 14 dagen de tijd om hun totale coronabelastingschuld te betalen en invorderingsmaatregelen (en bijbehorende kosten) te voorkomen. Voor de nieuwe schulden geldt dat daarvoor de reguliere invordering wordt opgestart, als deze niet tijdig betaald worden. Ook de verzending van deze beschikkingen vindt gefaseerd plaats om een piekbelasting bij de Belastingdienst te voorkomen.
€ 6 miljard naar verwachting nooit afgelost
Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota 2022 geraamd dat op 30%, ruim € 6 miljard euro, uiteindelijk niet zal worden afgelost. In juni 2023 volgt een nieuwe voortgangsrapportage.
Advies Davids Advocaten
De schuldenlast van levensvatbare bedrijven met onbetaalbare (corona) (belasting)schulden kan tegenwoordig relatief eenvoudig worden verminderd. Wij zien in onze praktijk succesvolle schuldherstructureringen door middel van crediteurenakkoorden. Een nieuw akkoord instrument is de WHOA, wat ons betreft een gamechanger. Naast crediteurenakkoorden kan een herstructurering via faillissement of surseance een goed alternatief zijn. We begeleiden u graag.
Vrijwillige bedrijfsbeëindiging via turboliquidatie

Het aantal ondernemers in Nederland dat vrijwillig overweegt om te stoppen neemt toe. Steeds vaker kiezen ondernemers voor een (turbo)liquidatie van hun B.V. of stichting in plaats van een faillissement. Op 16 februari 2023 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie aangenomen. Met het wetsvoorstel wordt beoogd de bedrijfsbeëindiging door middel van een turboliquidatie aan banden te leggen. Als het wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt goedgekeurd en de wet ingaat, zullen er striktere regels gelden voor de bedrijfsbeëindiging middels een turboliquidatie.
Het wetsvoorstel voor de Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie (hierna te noemen: “het wetsvoorstel”) introduceert nieuwe verplichtingen voor het bestuur van een rechtspersoon in geval van een turboliquidatie. In het wetsvoorstel wordt gepleit voor de wettelijke verankering van een verantwoordings- en mededelingsplicht voor bestuurders. Daarnaast wordt betoogd dat het Openbaar Ministerie de bevoegdheid zou moeten krijgen om bestuurders langs de civielrechtelijke weg een bestuursverbod op te leggen, indien zij niet aan hun verplichtingen voldoen.
Het wetsvoorstel beoogt de rechtsbescherming van schuldeisers te verbeteren, transparantie te vergroten en misbruik van inactieve rechtspersonen tegen te gaan. De geïntroduceerde verantwoordingsplicht van het bestuur en het inzagerecht van de schuldeiser – wanneer het bestuur niet aan de verantwoordingsplicht voldoet – dragen eraan bij dat de schuldeiser beter in staat is om inzicht in de financiële situatie van de onderneming te verkrijgen voordat zij werd ontbonden.
1. Verantwoordingsplicht
In het geval van toepassing van turboliquidatie ontstaat er conform het wetsvoorstel een verplichting voor het bestuur om binnen een termijn van veertien dagen (lees: tien werkdagen) na ontbinding van de rechtspersoon bepaalde stukken te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Blijkens de toelichting bij het wetsvoorstel dienen de navolgende stukken te worden gedeponeerd:
- de slotbalans en staat van baten en lasten over het boekjaar waarin de rechtspersoon is ontbonden en het voorgaande boekjaar indien op het moment van ontbinding nog geen jaarrekening openbaar is gemaakt;
- een beschrijving van de redenen van het ontbreken van baten en het bestaan van schulden;
- de jaarrekening(en) over de boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de rechtspersoon is ontbonden, indien daarvoor een wettelijke verplichting tot openbaarmaking geldt.
2. Mededelingsplicht
De bestuurders van de ontbonden rechtspersoon zijn volgens het wetsvoorstel verplicht om eventuele schuldeisers terstond op de hoogte te brengen van de turboliquidatie, nadat voornoemde financiële stukken bij de Kamer van Koophandel zijn gedeponeerd. Deze mededeling geschiedt schriftelijk en enkel wanneer het bestuur beschikt over de contactgegevens van schuldeisers.
3. Bestuursverbod
Voorts wordt in het wetsvoorstel de bestaande regeling van het civielrechtelijke bestuursverbod van artikel 106 e.v. van de Faillissementswet uitgebreid. Het wetsvoorstel voorziet in een bevoegdheid voor de rechtbank om op verzoek van het Openbaar Ministerie (aangewezen) bestuurders een bestuursverbod op te leggen indien één of meer schuldeisers van de ontbonden rechtspersoon onbetaald zijn gebleven. Een bestuurder loopt het risico een dergelijk bestuursverbod opgelegd te krijgen indien hij zich schuldig heeft gemaakt aan één van de navolgende feiten:
- er is niet voldaan aan de voornoemde financiële deponeringsplicht;
- in aanloop naar de ontbinding zijn er doelbewust namens de rechtspersoon handelingen verricht of nagelaten waardoor één of meer schuldeisers aanmerkelijk zijn benadeeld; Of
- of de bestuurder is herhaaldelijk betrokken geweest bij een beëindiging van een rechtspersoon met achterlating van schulden, ontbinding zonder baten met achterlating van lasten of een faillissement en de bestuurder kan daarvan een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
Ondernemers die een bedrijfsbeëindiging overwegen, dienen er dan ook rekening mee te houden dat de regels omtrent turboliquidatie aangescherpt zullen worden.
Bent u een bestuurder en heeft u hulp nodig bij de beëindiging van uw bedrijf? Neem dan vrijblijvend telefonisch contact op met Davids Advocaten.
Kan een WHOA-herstructurering onrechtmatig zijn?

In een uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank Amsterdam zich gebogen over de vraag of de herstructurering van HEMA via een Scheme of Arrangement onrechtmatig is ten opzichte van een achtergestelde obligatiehouder.
Een zogeheten Scheme of Arrangement is vergelijkbaar met de Nederlandse WHOA-procedure, waardoor de uitspraak ook relevant is voor een schuldeiser die wordt betrokken bij een WHOA-procedure. De rechtbank oordeelde dat de Scheme of Arrangement niet onrechtmatig is jegens de obligatiehouder, omdat deze schuldeiser (i) welbewust een achtergestelde positie heeft aanvaard, (ii) de Scheme of Arrangement zelf voldoende waarborgen omvat en de gevolgen daarvan niet onaanvaardbaar zijn en (iii) de obligatiehouders niet zijn benadeeld omdat zij bij een faillissement van HEMA niet beter af zouden zijn geweest (Lees hier de volledige uitspraak).
De uitspraak benadrukt het belang van schuldeisers om actief betrokken te zijn bij een (WHOA-) herstructurering en hun eventuele bezwaren tijdig (en op de juiste wijze) kenbaar te maken.
Zie voor nadere informatie over de WHOA-procedure: WHOA – Davids Advocaten (davidslaw.nl).
Het geschil
In deze zaak gaat het om de vraag of HEMA door het ondergaan van een Scheme of Arrangement in het Verenigd Koninkrijk (hierna: “herstructurering”) onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar achtergestelde obligatiehouders. De door partijen ingenomen standpunten worden kort uiteengezet.
Het verwijt van de achtergestelde obligatiehouder komt erop neer dat de herstructurering alleen met de instemming van de groep achtergestelde obligatiehouders zou kunnen plaatsvinden, omdat er geen sprake was van een situatie waarin een faillissement dreigde. Dit zou volgens de achtergestelde obligatiehouder overeenkomstig de financieringsvoorwaarden wel vereist zijn. De obligatiehouder stelt verder dat de herstructurering ertoe heeft geleid dat de vorderingen van de obligatiehouders tot nihil gereduceerd zijn, wat gezien de financiële situatie van HEMA onrechtmatig zou zijn.
Het standpunt van HEMA komt erop neer dat er gegronde redenen waren om tot de herstructurering over te gaan. Volgens HEMA lag een insolventie immers al in het verschiet. Het lag daarom in de rede het herstructureringsvoorstel te accepteren, nu deze herstructurering in lijn was met de financieringsdocumentatie en op een zorgvuldige wijze was voorbereid. HEMA stelt verder dat de achtergestelde obligatiehouders geen schade hebben geleden door de herstructurering, omdat deze groep in geval van faillissement nooit een uitkering in geld zou hebben ontvangen.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank oordeelt dat gebleken is dat de achtergestelde obligatiehouders van tevoren zijn geïnformeerd over de voorwaarden waaronder de achtergestelde obligaties werden uitgegeven. Uit de financieringsinformatie blijkt dat de achtergestelde obligatiehouders in ruil voor een hoge(re) rente een achtergestelde positie hebben aanvaard, met daarentegen een beperkte inspraak. Daarmee hebben zij rechten prijsgegeven, althans moesten zij begrijpen dat andere schuldeisers in geval van dreigende discontinuïteit een stevige(re) positie zouden krijgen, die hen in staat zou kunnen stellen de achtergestelde obligatiehouders – kort gezegd – buiten spel te zetten.
De rechtbank overweegt dat er in het voorjaar van 2020 bij HEMA sprake was van een situatie van dreigende insolventie. HEMA heeft daaraan het hoofd willen bieden door te reorganiseren en te herstructureren. Het herstructureringstraject bevatte bovendien de nodige waarborgen. Zo bevat de Scheme of Arrangement in het Verenigd Koninkrijk de waarborg dat 75% van de schuldeisers die in faillissement een uitkering in geld konden verwachten, dient in te stemmen met de voorwaarden van het crediteurenakkoord. Daarnaast was de goedkeuring van de Engelse rechter vereist.
De rechtbank oordeelt dat de obligatiehouders niet zijn benadeeld door het herstructureringstraject. Het meest waarschijnlijke scenario was immers dat HEMA zonder de noodzakelijke herstructurering insolvent was geraakt. In die situatie hadden de achterstelde obligatiehouders ook geen uitkering in geld ontvangen. De rechtbank concludeert dat de achtergestelde obligatiehouders niet in een andere, betere positie zouden hebben verkeerd wanneer de herstructurering niet zou hebben plaatsgevonden. De vorderingen van de obligatiehouder worden door de rechtbank afgewezen.
Vergelijking met Nederlandse WHOA-procedure
Opvallend is dat de rechtbank bij de beoordeling van gerechtvaardigdheid van de herstructurering van HEMA een vergelijking maakt met de Nederlandse WHOA-procedure.
De hypothetische uitkomst van een WHOA-procedure – in het geval deze succesvol zou zijn doorlopen – vormt een aanwijzing voor de gerechtvaardigdheid van een herstructurering. Die toets zou hier volgens de rechtbank positief zijn uitgevallen. Als de klasse van achtergestelde obligatiehouders in een WHOA-akkoord een reductie van hun vorderingen tot nihil was aangeboden (en deze klasse tegen zou hebben gestemd), terwijl een hoger gerangschikte schuldeisersklasse wel voor zou hebben gestemd, dan was het akkoord (vermoedelijk) desondanks gehomologeerd. De rechter had immers moeten nagaan of de klasse van achtergestelde obligatiehouders met het akkoord niet slechter af zou zijn dan in een faillissement. Vervolgens zou zijn nagegaan of deze klasse volgens de wettelijke rangorde van schuldeisers zou delen in de door het akkoord te realiseren reorganisatiewaarde (artikel 384 lid 3 en 4 Faillissementswet). Dat was in deze zaak niet het geval. Zoals hiervoor genoemd, is immers voldoende gebleken dat de achtergestelde obligatiehouders in faillissement ook geen uitkering in geld konden verwachten en hebben de crediteuren die wel een uitkering in het faillissement konden verwachten (met voldoende stemmen) voor het akkoord gestemd. De rechtbank concludeert om deze reden dat de herstructurering van HEMA niet onrechtmatig is geweest.
Conclusie
Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdig klagen. Als schuldeisers tegen hun wil worden betrokken bij een (WHOA-)herstructurering, dienen zij hun belangen te beschermen door tijdig actie te ondernemen tegen de schuldenaar. Een achteraf te voeren aansprakelijkheidsprocedure levert immers mogelijk niet het gewenste resultaat op. Des te meer omdat de WHOA-procedure een met waarborgen omklede procedure betreft en een proactieve instelling van de schuldeisers verwacht. Het is van belang dat schuldeisers de afwijzingsgronden van artikel 384 van de Faillissementswet tijdig inroepen om te voorkomen dat zij tegen hun wil gebonden worden aan het akkoord.
Een schuldeiser die bij een (WHOA-)herstructurering wordt betrokken, doet er verstandig aan om zich het volgende af te vragen:
(i) Zou ik bij een faillissement van de schuldenaar zicht hebben op een uitkering in geld?
(ii) Voorziet het akkoord in een uitdeling die lager is dan het percentage dat ik in geval van een faillissement van de schuldenaar zou kunnen verwachten?
(iii) Wordt een lager gerangschikte schuldeiser van de schuldenaar onder het akkoord wel (deels) voldaan, terwijl mijn vordering niet volledig wordt voldaan?
(iv) Behouden de aandeelhouders van de schuldenaar (grotendeels) hun rechten?
(v) Zijn de waarderingsrapporten die de schuldenaar (in het kader van het aangeboden akkoord) aan de schuldeisers ter beschikking heeft gesteld ondeugdelijk onderbouwd?
Als een of meer van deze vragen met “ja” kan worden beantwoord, is het raadzaam om juridisch advies in te winnen over het inroepen van voornoemde afwijzingsgronden. In het geval er niet tijdig wordt geklaagd (“You snooze, you lose”) kan er bij de behandeling van het homologatieverzoek immers geen beroep meer worden gedaan op deze afwijzingsgronden (zie artikel 383 lid 9 Fw).
Bent u een schuldeiser en hebt u hulp nodig bij het beoordelen een WHOA-crediteurenakkoord? Neem dan vrijblijvend telefonisch contact op met Davids Advocaten.
Laurie van Leeuwen per 1 januari 2023 benoemd tot partner bij Davids Advocaten

Met trots delen wij mee dat Laurie van Leeuwen (1991) is benoemd tot partner. Laurie is sinds 2015 als advocaat aan Davids Advocaten verbonden.
Naast haar werkzaamheden als advocaat heeft Laurie ruim zeven jaar ervaring als curator in faillissementen. De brede kennis die Laurie als curator heeft opgedaan, blijkt voor haar cliënten van grote toegevoegde waarde te zijn. Laurie heeft zich de afgelopen jaren verder gespecialiseerd. In 2021 rondde zij de INSOLAD/Grotius specialisatieopleiding Insolventierecht af (cum laude). In 2022 volgde Laurie de specialisatieopleiding Financiële Economie voor Insolventieadvocaten.
In haar commerciële praktijk richt Laurie zich op het bijstaan van (stakeholders van) ondernemingen in financieel zwaar weer. Zo begeleidt Laurie bedrijven bij reorganisaties, surseance van betaling en in de voorfase van een faillissement. Binnen haar vakgebied is Laurie gespecialiseerd in het adviseren en procederen over bestuurdersaansprakelijkheid. Laurie staat regelmatig bestuurders van ondernemingen bij die door een curator of een schuldeiser worden aangesproken.
De benoeming van Laurie onderstreept de groeiambitie van Davids Advocaten. Met Laurie’s professionele ervaring en gedrevenheid op het gebied van Insolventie- en Ondernemingsrecht is zij als partner een aanwinst voor het kantoor en haar cliënten. Davids Advocaten verheugt zich op de voortzetting van de samenwerking.
Verpandbaarheid van NOW subsidies

Nu de financiële rook van de Corona pandemie is opgetrokken komt er meer duidelijkheid over de afwikkeling van de door de overheid in die periode beschikbaar gestelde steunmaatregelen.
Deze steunmaatregelen zijn voor veel bedrijven van groot belang gebleken om de nadelige gevolgen van de Corona pandemie voor hun onderneming te ondervangen. Algemeen wordt aangenomen dat het lage aantal uitgesproken faillissementen in die periode het gevolg is van die maatregelen.
In een uitspraak van de kantonrechter Midden-Nederland van 30 maart 2022 kwam de verpandbaarheid van vorderingen die voortvloeien uit de volgende steunmaatregelen aan bod:
(1) de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (afgekort: ‘NOW subsidie’) waarvan de tenuitvoerlegging in handen ligt van het UWV; en
(2) de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (afgekort: ‘TOGS’) waarvan de tenuitvoerlegging in handen is geven aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)).
De casus betrof bedragen aan overheidssteun die waren toegekend en (deels) door het UWV en RVO op 7 en 14 april 2020 naar de bankrekening van twee tot hetzelfde concern behorende B.V.’s waren overgemaakt. De ontvangen bedragen zijn door de Rabobank in rekening courant verrekend. Vervolgens wordt op 21 april 2020 het faillissement van beide B.V.’s uitgesproken.
In de procedure bij de kantonrechter vordert de curator een verklaring voor recht dat de verrekening door de bank van de bedragen aan overheidssteun in strijd is met artikel 54 Fw.
De Rabobank voert verweer en stelt zich onder andere op het standpunt dat artikel 54 Fw toepassing mist omdat er een stil pandrecht rust op de door de overheid betaalde coronasteun. De curator stelt daar tegenover dat een pandrecht op de coronasteun niet kan worden gevestigd omdat de vorderingen niet overdraagbaar zijn op grond van artikel 3:83 lid 1 BW. Dat artikel bepaalt dat een vorderingsrecht overdraagbaar is tenzij de wet of de aard van het (vorderings)recht zich tegen overdracht verzet.
De kantonrechter gaat in zijn uitspraak in op de doelstelling van de betreffende regelingen en merkt op dat de NOW subsidie ten goede moet komen aan de bij de werkgever in dienst zijnde werknemers. Aangezien de door de B.V.’s ontvangen NOW subsidie niet is aangewend om lonen te betalen (de B.V.’s zijn immers kort na het ontvangen van de corona steun failliet verklaard) komt de kantonrechter tot de conclusie dat de vorderingen uit hoofde van NOW subsidie niet overdraagbaar en daarmee niet verpandbaar waren.
Voor wat betreft de tegemoetkoming uit hoofde van de TOGS regeling oordeelt de kantonrechter dat het een vergoeding betreft voor reeds geleden schade. Daarmee verzet de aard van dit vorderingsrecht zich niet tegen overdracht / verpanding aan een derde partij (in casu de bank).
Eerder is wel betoogd dat, aangezien een subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet Bestuursrecht niet overdraagbaar en niet verpandbaar is, de NOW subsidie ook niet overdraagbaar / verpandbaar zou zijn. Ook het UWV stelt zich op dat standpunt waarbij zij verwijst naar de hier besproken uitspraak van de kantonrechter Rechtbank Midden Nederland (daarbij verwijst het UWV overigens naar een onjuiste uitspraakdatum).
Dit standpunt lijkt mij onjuist, althans, het kan niet worden afgeleid uit de hier besproken uitspraak. Mijns inziens is er als gevolg van gebruik van het woord ‘subsidie’ een onjuiste indruk gewekt ten aanzien van het karakter van de steun. Een subsidie wordt toegekend voor nog te leveren prestaties, het betreft een aanmoediging van de overheid als uitvloeisel van specifieke doelstellingen (bijv. innovatie of verduurzaming). De corona pandemie betrof echter een noodsituatie waarbij ondernemingen werden gecompenseerd voor schade die zij leden als gevolg van bepaalde overheidsmaatregelen (verplichte sluiting van winkels, het niet langer productie kunnen draaien etc.). ‘Nadeelscompensatie’ of ‘tegemoetkoming’ lijkt mij een juistere aanduiding voor de corona steun uit hoofde van de NOW subsidie. Ook de kantonrechter lijkt die mening toegedaan nu hij nagaat in hoeverre de ontvangen steun daadwerkelijk is aangewend voor de betaling van loonkosten. Gelet op de korte tijdspanne tussen het moment waarop bedragen waren ontvangen en het faillissement werd uitgesproken, was daarvan geen sprake. De conclusie van de kantonrechter dat de ontvangen steun niet overdraagbaar / en niet verpandbaar was lijkt mij onder die omstandigheden dan ook de juiste.
Vragen over de verpandbaarheid van vorderingen uit hoofde van corona steun komen veelal aan bod ingeval de ontvanger van de steun failliet wordt verklaard op het moment dat de afwikkeling van de steun door het UWV nog niet (volledig) heeft plaatsgevonden. De curator dient dan te beoordelen of een nog te ontvangen nabetaling toekomt aan de pandhouder, in veel gevallen de bank. De curator zal dan moeten nagaan of de NOW nabetaling ziet op een periode waarin de lonen daadwerkelijk zijn betaald vanaf de bankrekening van gefailleerde. Indien dat het geval is (en dat zal bij een nabetaling vaak het geval zijn) dan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de vordering is verpand. De loonbetalingen zullen in veel gevallen ook mogelijk zijn geweest door het door de betreffende bank beschikbaar gestelde krediet.
Een meer algemene conclusie dat NOW subsidie niet overdraagbaar / niet verpandbaar zou zijn kan mijns inziens uit deze uitspraak niet worden getrokken. Voor zover daar nog onzekerheid over bestaat is het wachten op een uitspraak in een casus waarbij de ontvangen steun wel aantoonbaar is aangewend voor betaling van loonkosten.
Voor verdere vragen kunt u contact opnemen met Jan Davids (jan.davids@davidslaw.nl)
Turboliquidatie en bestuurdersaansprakelijkheid

Een turboliquidatie is een snelle en efficiënte wijze om een rechtspersoon te ontbinden. Deze wijze van ontbinding is in beginsel slechts mogelijk indien de rechtspersoon geen baten heeft.
In dat geval valt het tijdstip van de ontbinding samen met de beëindiging van de rechtspersoon. Er is geen vereffeningsfase waarin de baten onder de gezamenlijke schuldeisers dienen te worden verdeeld. Dat geldt ook indien de rechtspersoon uitsluitend schulden heeft.
De verwachting is/was dat als gevolg van de overheidsmaatregelen in het kader van de COVID-19 pandemie, de turboliquidatie veel zal/zou worden toegepast en dat daardoor het misbruik van deze wijze van beëindiging zou/zal toenemen. Op dit moment ligt er daarom een wetsvoorstel om de regeling aan te passen met als doel om misbruik van deze wijze van beëindiging te voorkomen. Om die reden wordt in het wetsvoorstel een financiële verantwoordingsverplichting voor bestuurders geïntroduceerd.
De overheid is beducht voor bestuurders die baten trachten te ontvreemden, althans toe werken naar een situatie dat er geen baten zijn ten tijde van de ontbinding. Immers, op deze wijze kan een langdurige vereffeningsfase of een eventueel faillissement worden voorkomen. Dat geldt ook voor lastige vragen van een vereffenaar of curator.
In een recente procedure die speelde bij de rechtbank Noord-Holland, was een dergelijke situatie aan de orde. In deze zaak werd een bestuurder persoonlijk aansprakelijk gehouden omdat hij tot turboliquidatie was overgegaan van een viertal vennootschappen terwijl de vennootschappen nog baten hadden.
Volgens de rechtbank had de schuldeiser voldoende aannemelijk gemaakt dat er nog baten waren op het moment van en/of tenminste vlak voor de ontbinding. De rechtbank oordeelde dat het uitsluitend administratief wegboeken van activa vlak voor de turboliquidatie kwalificeert als frustratie van betaling en verhaal waardoor de schuldeiser is benadeeld. De bestuurder heeft daarmee onrechtmatig jegens deze schuldeiser gehandeld en is persoonlijk aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade.
Voor meer informatie over de turboliquidatie en het beëindigen van je onderneming, neem dan contact op met Mary Barsoum.