Bevoegdheden pandgever
24-02-2015
Nils Reerink

Indien een vordering stil is verpand voorziet art. 3:246 BW in een aantal bevoegdheden van de pandhouder.
De bevoegdheden die oorspronkelijk aan de pandgever toekomen, gaan met het vestigen van een pandrecht niet altijd mee over op de pandhouder. Zo blijft de bevoegdheid van het doen van afstand van een (verpande) vordering – waarmee het daarmee verbonden pandrecht tenietgaat – bij de pandnemer. Volgens de Hoge Raad zijn de belangen van de pandhouder in het geval van afstand voldoende gewaarborgd door bijvoorbeeld de mogelijkheid van het inroepen van de pauliana of onrechtmatige daad overeenkomstig 3:45 BW of 6:162 BW.